Tag Archief van: non-conformiteit

Non-conformiteit, gebreken constructie woning. Koper klaagt 12 jaar na aankoop. Hof oordeelt tijdig geklaagd

In de wet is voor koopovereenkomsten een zogenaamde klachtplicht opgenomen: op grond van artikel 7:23 BW geldt dat een koper geen beroep meer kan doen op de aanwezigheid van een gebrek, indien hij de verkoper daarvan niet binnen ‘bekwame tijd nadat hij dit heeft ontdekt of redelijkerwijs had behoren te ontdekken’ kennis heeft gegeven.

Het wetsartikel noemt geen termijn, er geldt ook geen vaste termijn waarbinnen koper dient te klagen, ook niet als uitgangspunt. Concrete factoren die van belang zijn voor het bepalen van de klachttermijn zijn: de waarneembaarheid van het gebrek, de wijze waarop dit aan het licht treedt, de deskundigheid van partijen, de onderlinge verhouding van partijen, de aanwezige juridische kennis en de noodzaak van voorafgaand deskundig advies. Tot slot is een belangrijke factor bij de beoordeling van de vraag of de koper te laat heeft geklaagd, of de verkoper daardoor nadeel heeft geleden. Indien wordt geoordeeld dat koper te laat heeft geklaagd, dan kan koper de verkoper niet (langer) aansprakelijk houden voor de geleden schade.

De zaak

De vraag of koper tijdig had geklaagd stond centraal in een zaak waarover het Gerechtshof Den Bosch op 26 september 2023 (in hoger beroep) heeft geoordeeld. Kort gezegd stond daarin de vraag centraal of verkoper (nog steeds) aansprakelijk gehouden kan worden voor de door koper gestelde gebreken aan haar woning. Vastgesteld was dat er sprake was van gebreken aan de constructie van de door koper (door verkoper in drie appartementen) gesplitste woning. De rechtbank oordeelde dat koper te laat had geklaagd, namelijk 12 jaar na aankoop. Voor de volledige uitspraak klink hier.

In hoger beroep oordeelde het Gerechtshof anders, namelijk dat koper wel tijdig heeft geklaagd:

Volgens het Gerechtshof (voor de volledige uitspraak klik hier) heeft de koper direct nadat er aanleiding bestond om te vermoeden dat de oorzaak lag bij de constructie van de woning een deskundige ingeschakeld. De koper heeft de verkoper van die actie ook direct op de hoogte gesteld. En pas uit het onderzoek van de deskundige bleek dat de oorzaak van de lekkages en scheurvorming daadwerkelijk was gelegen in de constructie van de woning. Voordien was de koper daar niet mee bekend. Het Gerechtshof meent daarom dat vanaf het bekend worden van de onderzoeksresultaten een termijn is gaan lopen waarbinnen de koper aan de bel moest trekken. En volgens het gerechtshof heeft de koper dat vervolgens tijdig gedaan.

De verkoper werd veroordeeld toot betaling van de begrote schade (herstelkosten) van EUR 70.000,- te vermeerderen met de deskundigenkosten en de wettelijke rente.

Heeft u vragen over gebreken en de klachtplicht, neem dan gerust contact met ons op.

Non-conformiteit

 

Bij de koop van een woning is het de bedoeling dat het gebruikt kan worden waarvoor het gekochte geschikt is. Dit betekent dat de zaak aan de overeenkomst moet beantwoorden.

Met andere woorden: er moet sprake zijn van ‘conformiteit’, dat geregeld wordt artikel 7:17 Burgerlijk Wetboek.

Zo moet er in een woning gewoond kunnen worden, vanzelfsprekend.

Artikel 7:17 BW beschrijft dit als volgt: “een zaak beantwoordt niet aan de overeenkomst als die, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper daarover heeft gedaan, niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten”. Dat zijn de eigenschappen die nodig zijn voor een normaal gebruik en aan de aanwezigheid waarvan de koper niet hoefde te twijfelen.

De conformiteitseis geldt zowel voor roerende als onroerende zaken.

Rechtspraak non-conformiteit: geluidsoverlast 

In de rechtspraak zijn talloze voorbeelden van conformiteit en non-conformiteit te vinden.

Zo is ernstige geluidsoverlast van buren of de omgeving van de verkochte woning een bron van veel geschillen. Zeker indien de verkopende partij, mondeling of schriftelijk (bijvoorbeeld in een verkoopbrochure), heeft aangegeven dat de woning zich in een zeer rustige omgeving bevindt.

In een uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland en vervolgens in hoger beroep bij het Hof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2017:7517)

wordt het volgende overwogen over non-conformiteit van een woning als gevolg van ernstige geluidsoverlast.

In eerste aanleg overwoog de Rechtbank Midden-Nederland dat er sprake was van ernstige geluidsoverlast en non-conformiteit:

“De rechtbank heeft overwogen dat de vraag of sprake is van een ernstige structurele mate van geluidsoverlast bevestigend moet worden beantwoord, nu [geïntimeerden] c.s. dit hebben gesteld en met geluidsopnamen hebben onderbouwd en [appellanten] c.s. deze stelling niet gemotiveerd hebben betwist. [geïntimeerden] c.s. mochten er, gelet op de mededelingen van [appellanten] c.s. in de verkoopbrochure vanuit gaan dat er geen bijzondere vormen van ernstige structurele overlast aanwezig waren. Volgens de rechtbank is er met betrekking tot de ernstige structurele geluidsoverlast sprake van non-conformiteit.”

Het Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelde echter anders:

“Het hof is, met de rechtbank, van oordeel dat alleen sprake is van non conformiteit indien sprake is van een ernstige structurele geluidsoverlast. Wie een woning koopt in een woonwijk tussen andere woningen, dient ermee rekening te houden dat hij, zeker in de zomerperiode waarin het leven zich deels buiten afspeelt en ramen en deuren vaak open staan, geluiden van zijn buren zal horen. Dat zal zeker het geval zijn wanneer zijn buren thuiswonende kinderen hebben. Ook wie in een ‘rustige buurt’ gaat wonen, kan er niet van uitgaan hij zijn buren niet geregeld zal horen, waarbij heeft te gelden dat de ene buur meer en als hinderlijk ervaren geluid produceert dan de andere.

[geïntimeerden] c.s. dienden er dan ook rekening mee te houden dat zij (de kinderen van) hun nieuwe buren zouden horen. Daaraan doet niet af dat in de vragenlijst bij de verkoopbrochure vermeld was dat de woning gelegen was in een “rustige buurt / woonomgeving” en dat sprake was van “hele aardige buren”. Ook hele aardige buren in een rustige buurt kunnen kinderen hebben die geregeld van zich laten horen. Indien [geïntimeerden] c.s. dat hadden willen uitsluiten, hadden zij onderzoek moeten doen naar het geluid dat de buren produceerden, of de buren kinderen hadden, of er ten aanzien van die kinderen en het geluid dat zij produceerden bijzonderheden te vermelden waren etc. Dat zij, zoals zij (bij gelegenheid van de comparitie in hoger beroep) hebben gesteld, hebben gevraagd of sprake was van een rustige buurt is daartoe onvoldoende.

Nu [geïntimeerden] c.s. niet (voldoende) hebben onderbouwd dat zij ten aanzien van het geluid in en om de woning (voor [appellanten] c.s. kenbare) specifieke eisen hebben gesteld, is alleen sprake van non conformiteit indien het geluid dat het gehandicapte kind van de buren maakt zodanig is dat naar objectieve maatstaven (en dus niet: naar de ervaring van [geïntimeerden] c.s.), gelet op aard, niveau en frequentie van het geluid, het wooncomfort van de woning van [geïntimeerden] c.s., rekening houdend met de ligging van de woning in een rustige buurt, er ernstig door wordt verminderd. Dat dat het geval is, hebben [geïntimeerden] c.s. naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd.”

Rechtspraak non-conformiteit: bedrijfs- of dienstwoning

Een andere vorm van non-conformiteit betreft woningen die als woonhuis worden verkocht, maar op grond van het bestemmingsplan een ‘dienstwoning’ of ‘bedrijfswoning’ zijn. Het is niet toegestaan om deze woningen te bewonen zonder een binding met een bijbehorend bedrijf of bedrijfsfunctie van de betrokken bewoners.

Deze vorm van non-conformiteit valt onder artikel 7:15 BW:

“1. De verkoper is verplicht de verkochte zaak in eigendom over te dragen vrij van alle bijzondere lasten en beperkingen, met uitzondering van die welke de koper  uitdrukkelijk heeft aanvaard

2. Ongeacht enig andersluidend beding staat de verkoper in voor de afwezigheid van lasten en beperkingen die voortvloeien uit feiten die vatbaar zijn voor inschrijving in de openbare registers, doch daarin ten tijde van het sluiten van de overeenkomst niet waren ingeschreven.”

Het Gerechtshof Amsterdam heeft hierover in 2012 het volgende overwogen (ECLI:NL:GHAMS:2012:BY7686):

“Het voorgaande brengt mee dat de verplichting van artikel 7:15 lid 1 BW niet door artikel 5 lid 1 van de koopovereenkomst terzijde is gesteld. Dat artikel 5.5 van de koopovereenkomst bepaalt dat het de verkopers niet bekend was of het voorgenomen gebruik als woonhuis op publiekrechtelijke gronden toegestaan zou zijn, waar [ appellanten ] met grief 3 op wijzen, doet aan deze verplichting evenmin af. Het bepaalde in artikel 7:15 lid 1 BW kent immers geen uitzondering voor bijzondere lasten of beperkingen waarmee de verkoper niet bekend was. Dergelijke lasten en beperkingen liggen in de risicosfeer van de verkoper. Het betoog van [ appellanten ] dat [ geïntimeerden ] er gezien artikel 5 lid 5 van de koopovereenkomst niet op mochten vertrouwen dat er geen publiekrechtelijke last zou zijn, treft evenmin doel. Bij de toepassing van artikel 7:15 lid 1 BW gaat het er immers om, dat [ geïntimeerden ] slechts die bijzondere lasten en beperkingen behoefden te verwachten die zij uitdrukkelijk hebben aanvaard.

Hetgeen [ appellanten ] in grief 3 over de onderzoeksplicht van [ geïntimeerden ] stellen is vergeefs voorgesteld, nu zij daarmee miskennen dat de verplichting van de verkoper uit hoofde van artikel 7:15 lid 1 BW zo fundamenteel is dat geen uitzondering wordt gemaakt voor lasten die de koper had kunnen kennen (TM Parl. Gesch. InvW 7, p. 113).

[ appellanten ] zouden wel zijn ontslagen van hun verplichting om vrij van alle bijzondere lasten en beperkingen te leveren, wanneer [ geïntimeerden ] de bestemming “dienstwoning” uitdrukkelijk zouden hebben aanvaard. [ appellanten ] betogen dat laatste ook. Hetgeen zij ter onderbouwing van hun betoog aanvoeren, kan die conclusie, ook indien bewezen, evenwel niet dragen. Ook indien, zoals zij stellen, [ geïntimeerden ] de verbondenheid van de woning met het achterliggende bedrijfspand goed kenden, zij bekend waren met de bestemming “dienstwoning” zoals genoemd in het – overigens pas na de ondertekening van de koopovereenkomst opgemaakte – taxatierapport dat [ geïntimeerden ] zelf hebben laten opmaken, en de beperking in de koopprijs was verdisconteerd, is daarmee nog niet gesteld of toegelicht dat [ geïntimeerden ] ook bekend waren met de juridische beperking met betrekking tot de bewoning die de bestemming meebrengt, laat staan dat zij daarmee ook uitdrukkelijk hebben ingestemd zoals artikel 7:15 lid 1 BW eist. In dat verband wijst het hof erop dat de in het oorspronkelijke ontwerp van dit wetsartikel voorkomende woorden “of stilzwijgend” uiteindelijk zijn geschrapt teneinde aan de eisen van de praktijk tegemoet te komen (Parl. Gesch. InvV M.v.a. II, onder 1, p. 115). [ geïntimeerden ] hebben ook voldoende betwist van de juridische beperking op de hoogte te zijn geweest en in dat verband aangevoerd, dat zij ook na kennisname van het taxatierapport niet van die ruimtelijke- ordeningsrechtelijke bewoningsbeperking op de hoogte zijn geraakt, maar de aanduiding “bedrijfswoning” vooral hebben opgevat als een beschrijving van de feitelijke situatie ter plaatse. [ appellanten ] hebben daarom niet aan hun stelplicht voldaan met betrekking tot hun betoog dat [ geïntimeerden ] die beperking uitdrukkelijk hebben aanvaard.”

De bijzondere feiten en omstandigheden van dit geval waren als volgt:

  1. De koper van deze ‘bedrijfswoning’, welke verbonden was met het bedrijfspand erachter, was werkzaam in dat bedrijf, ten tijde van de aankoop van de woning. Maar een jaar na de verkoop eindigde dat dienstverband, en dus ook de ‘binding’ met het bedrijf, als vereiste voor bewoning van het bedrijfspand.
  2. In artikel 5.5. van de koopovereenkomst is het volgende opgenomen:
    “Koper is voornemens het verkochte als volgt te gebruiken: woonhuis. Ten aanzien van dit gebruik van het verkochte deelt verkoper nog het volgende mee: hem is niet bekend dat dit gebruik op publiek- of privaatrechtelijke gronden niet is toegestaan (…)”

In dit geval werd geoordeeld dat de status van het bedrijfspand een bijzondere last of beperking betrof, niet zijnde een algemeen bestemmingsvoorschrift of bestemmingsregel in het geldende bestemmingsplan. Indien van een bijzondere last of beperking sprake is, dan is de verkopende partij verplicht daarvan mededeling te doen, bijvoorbeeld door uitdrukkelijk op te nemen in de koopovereenkomst dat het een bedrijfspand betreft, die uitsluitend gebruikt kan worden voor bewoning in verbinding met een bedrijf.

Regelend recht

Er kan contractueel van dde artikelen 7:17 en 7:15 BW worden afgeweken, aangezien dit regelend recht betreft .

 

Heeft u naar aanleiding van dit artikel vragen, neem dan gerust contact op!